BELEVENISSEN VAN EEN AQUARIOOT
De vlooienschepvergunning.
Wie mij kent weet dat ik de hobby iets fanatieker beleef dan menig andere aquarioot.
Zo is het geval dat ik naast het kweken van planten ook wel eens een poging doe om wat visjes te kweken. Dat is een intensief tijdverdrijf wat geen drol opbrengt maar ontzettend leuk is om te doen. En in het kader van “hoe hou ik die ouwe gek uit de kroeg nu hij in de vut zit” heeft mijn (nog inwonende) zoon van 31 een kweekstelling met enkele bakken voor me aangeschaft. Ja, ja, het is een lekker joch, maar goed, we gaan verder. Vissen die je kweekt moeten eten en dat eten kost geld, zeker het speciale voer voor de speciale vissen – je loopt er op leeg als je het kopen moet. Maar één voersoort lusten ze allemaal en dat zijn watervlooien, lekker goedkoop als je een plek weet waar je ze kan scheppen. Ik trek ik er dan meestal om de andere dag op uit naar mijn vaste vlooienstek om deze te vangen. Mijn vlooienstek ligt ongeveer een kwartiertje fietsen van mijn woonstek, dus dat is best te doen voor deze aquarioot zonder auto.
Een gebeurtenis tijdens dat vlooien scheppen wil ik jullie niet onthouden. Het zou warm worden die dag, dus stond ik al vroeg aan de waterkant om de ergste hitte te vermijden. De smalle tocht waar ik al jaren vlooien schep lag langs een fietspad tussen twee rijen woningen. Langs de hele lengte van de tocht liep een vier tegels breed wandelpad die de gemeente Zoetermeer speciaal voor mij had aangelegd. Dat is de waarheid want ik zag daar verder nooit iemand wandelen. Ik was net twee minuten aan het scheppen toen ik rechts achter mij vanuit mijn ooghoek een politieauto langzaam een parkeerplaats op zag draaien. Geconcentreerd op mijn bezigheden besteedde ik hier verder weinig aandacht aan tot ik na een minuut plotseling een enorme pet naast me ontwaarde, gevolgd door een stem die vroeg ‘wat bent u aan het doen?’ Enigszins verschrikt stopte ik met mijn achtjes draaien en keek opzij. Onder de pet die bij mij net op schouderhoogte kwam stond een kind, tenminste zo kwam het bij mij over. Zijn leeftijd was voor mij moeilijk te schatten, zeventien, hooguit achttien, ik had echt geen idee. Deze jonge brigadier van politie maakte echter een vastberaden indruk en stond met gefronste wenkbrauwen mijn antwoord af te wachten. Ik keek hem aan en had moeite mijn lachen in te houden, of zijn pet was te groot of het koppie was te klein, ik had het echt niet meer. ‘Ik ben watervlooien aan het scheppen, beste kerel’, antwoordde ik vriendelijk glimlachend en draaide driftig weer in het water. ‘Wilt u daar even mee stoppen’, klonk het opeens streng en ik voelde een kleine hand op die van mij om mij het draaien te beletten. Nu wat geïrriteerd draaide ik mij om en vroeg naar de reden van zijn verzoek.
‘U mag hier niet vissen tenzij u een vergunning heeft en lid bent van de hengelsportvereniging’. Ik was sprakeloos en keek de knul verbijsterd aan, ‘vergunning? hengelsportvereniging?,’ stamelde ik, ‘ik zit hier toch niet te vissen!’ (ik dacht ik word gek).
De pet wees op een roestig bordje wat net boven het water uitstak met daarop de tekst “Visrecht Het Pontje”. Hij vroeg ‘bent udaar lid van?’ Ik keek naar het bord en toen weer onder die pet en vertelde dat ik geen lid was van de plaatselijk hengelsportvereniging en ook niet de intentie had om daar lid van te worden. Ik herhaalde dat ik watervlooien aan het scheppen was voor mijn tropische vissen en niet stond te vissen.
Maar de kleine jongen gaf het niet op en zei ‘u gebruikt een net, dus dat is vissen! Vissen doe je ook met een net en als u geen visvergunning heeft bent u in overtreding”.
Ik werd opeens heel rustig en als ik rustig word in een discussie word ik ook opstandig.
Toen zei ik iets tegen hem wat ik eigenlijk niet had mogen zeggen (ik heb er nog spijt van).
Ik zei ‘en jij vist achter het net, weet je moeder eigenlijk wel dat je hier oudere mensen staat te sarren?’. De miniatuur agent liep rood aan, zijn onderlip begon te trillen en een lichte zenuwtrek begon zijn linkeroog te ontsieren. Zijn vastberadenheid was opeens weg, hulpeloos draaide hij zich om, kijkend naar een oudere collega die in de politieauto was achtergebleven.
Ik kreeg een beetje medelijden met deze onwetende jonge man en haastte me de zaak voor hem en mij niet erger te maken en zei ‘Ja sorry hoor, ik heb net het idee dat je me in de
maling staat te nemen, ik kom hier al ruim 25 jaar en nooit is er door de politie een controle geweest’ De jonge man kwam een beetje tot zichzelf en zei ‘moment ik kom zo bij u terug’.
Hij zette zijn pet recht en liep terug naar de politieauto. Ik vond het wel best en ging verder met het voedsel verzamelen voor mijn hongerige visjes. Onder het draaien loerde ik naar de politieauto en zag de jongen en de oudere politiebeamte met elkaar in gesprek.
Het ging over mij, dat wist ik zeker. Ook zag ik de jongste met een telefoon druk in de weer.
Opeens ging de deur van de passagierskant open, een breedgeschouderde beambte stapte de wagen uit en kwam met grote stappen mijn richting uit. ‘Dat is foute boel’, dacht ik, dat wordt voortaan een vlooienschepvergunning aanvragen bij de gemeente. ‘Goedemorgen heer’, bulderde het opeens naast mij. Bedeesd keek ik op naar de veroorzaker van dat geluid.
Zijn gezicht zag er niet onvriendelijk uit, een knoert van een snor sierde zijn bovenlip, hij was een beetje van mijn leeftijd, vijftig en een beetje meer goede bouwjaren dus. ‘Zitten er nog een beetje vlooien hier?,’ galmde het over het water en hij tuurde naar het draaiende net.
Verrast maar toch alert over deze belangstelling antwoordde ik ‘het kan beter maar ik ben tevreden’ en draaide nu met al mijn zintuigen op stand 100 verder.‘Mag ik het eens proberen?’, vroeg hij en reikte naar het net. Met enige aarzeling duwde ik het net in zijn handen en wachtte gespannen af op de represaillemaatregel die ik als wraakneming van zijn collega kon verwachten. In gedachten zag ik me al die middag met een touw en haak dreggen naar mijn net. Maar het viel mee. Zeer deskundig draaide deze wetsdienaar zijn achtjes en gespannen tuurde hij in het net of de kleine rooie rakkers hem goedgezind waren. ‘Dat heb je meer gedaan, kerel’ zei ik slijmerig tegen hem. Hij keek me aan en vertelde zijn verhaal ‘Mijn vader kweekte vroeger ook tropische vissen, hij werkte in de Limburgse mijnen. Omdat hij weinig tijd had moest ik altijd als kleine jongen na schooltijd watervlooien scheppen. Ik heb dat jaren lang gedaan, vorig jaar is hij overleden’. Hij duwde mij het net weer in de handen, hij grijnsde, legde een hand op mijn schouder en zei ‘Sorry hoor, het was de eerste praktijkdag van mijn collega in opleiding, die heeft geen verstand vissen en watervlooien scheppen en nog te weinig van vergunningen, succes verder’ en hij liep weg. Ik lachte (nu opgelucht) ‘geeft niks, kerel’, riep ik hem na, ‘maar hij liet me wel een beetje schrikken’ De mijnwerkerszoon draaide zich om en met een brede grijns op zijn gezicht zei hij ‘Trouwens, zijn moeder weet er van hoor, dat hij oude kerels loopt te sarren en aan het schrikken maakt’ en met een bulderende lach stapte hij in de politiewagen.